De chauffeurs kregen een lager loon, volgens de Hongaarse norm, omdat ze onder contract stonden bij een Hongaars zusterbedrijf van Van den Bosch. Het hof besliste in het voordeel van de chauffeurs, omdat hun werkzaamheden vanuit Nederland plaatsvonden en niet vanuit Hongarije. Zij hebben dus recht op hetzelfde loon als hun Nederlandse collega's.

Rechtszaak tegen Van den Bosch

Vakbond FNV startte in 2011 een onderzoek naar transportbedrijf Van den Bosch in Erp en begon in 2014 een rechtszaak namens tien Hongaarse chauffeurs. Daaropvolgend ontsloeg het Hongaarse Van den Bosch-zusterbedrijf Silo Tank (inmiddels Van den Bosch Transport Kft.) de chauffeurs. In 2015 wonnen FNV en de chauffeurs bij de kantonrechter, maar in 2017 werd de zaak in een hoger beroep weer afgewezen. Zoals Van den Bosch het in zijn persbericht over de rechterlijke uitspraak verwoordt: "Op 2 mei 2017 oordeelde het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat de chauffeurs geen aanspraak maken op Nederlands loon. De door de chauffeurs uitgevoerde transporten vonden namelijk slechts voor een klein deel in Nederland plaats en voor het overgrote deel in het buitenland. Daarnaast vond het Hof het relevant dat de chauffeurs in Hongarije wonen en daar hun financiële en maatschappelijke verplichtingen hebben.”

Via de Hoge Raad kwam de zaak weer terug bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat nu, tien jaar na de start van het onderzoek, definitief uitspraak heeft gedaan.

Concernrelatie

Rico Daandels, ceo bij Van den Bosch, zegt in een eerste reactie zich niet volledig te herkennen in de motivering van het Hof. Hij betwijfelt of deze zich verhoudt met de eerdere uitspraak van het Europese Hof op 1 december 2020 in de zaak die vakbond FNV heeft aangespannen tegen Van den Bosch Transporten. “Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden hecht in het arrest veel waarde aan de concernrelatie, terwijl dit in de eerdere uitspraak van het Europese Hof niet relevant is gebleken”, aldus Daandels.